Geen Carnaval in 1512

Anton Schuttelaars

In de index van 1512 stuiten we op betalingsbeloften, twaalf bladzijden lang, regel na regel, maar liefst 246 achter elkaar, allemaal gedaan door één persoon, Goessen van Brecht. In totaal gaat het hier om maar liefst 9600 Rijnsgulden, ofwel omgerekend naar de dag van vandaag zo'n €700.000. Zo iets zijn we nog niet eerder tegengekomen. Reden genoeg om hier eens dieper in te duiken.

Als we de akten erbij pakken (1282 folio's 107r-112v; allemaal gedateerd 13 februari 1512) blijkt dat Goessen van Brecht niet alleen handelde, maar dat het gaat om een groep van elf vooraanstaande Bosschenaren:

Bedragen

De geleende bedragen variëren van 6 gulden (Agnes van Tefelen en Willem Clocghieter) tot maar liefst 500 gulden (Dirck Jacops). De meeste begunstigers zijn particulieren als bijvoorbeeld Jan Heijns, loodsmeester van de Sint-Jan voor 25 gulden en Willem Moel, de vader van kroniekschrijver Willem Molius, eveneens voor 25 gulden. En nee, de beroemdste Bosschenaar aller tijden, die in die tijd zijn laatste levensjaren sleet,
komt niet op de lijst voor. Ook leende een groot aantal Bossche kloosters bedragen: het klooster Achter de Tolbrug 250 gulden, de Bogarden 62 gulden, het Fraterhuis 125 gulden, het klooster op de Uilenburg 250 gulden, de Kartuizers in Vught 125 gulden, de Zusters van Orthen 130 gulden, het Geertruiklooster 125 gulden, de Cellebroeders 24 gulden, de Clarissen 50 gulden, de Wilhelmieten 70 gulden.
De beperkingen van de index op het Bosch' Protocol worden maar weer eens aangetoond: het gaat alleen om de eerste comparant, of zoals hier blijkt, om de eerste van een groep eerste comparanten. We hadden natuurlijk graag die tien andere eerste comparanten ook in de index gehad, om nog maar te zwijgen over de 246 tegenpartijen. Het is helaas niet anders. Wat de nauwkeurigheid van de makers van de index betreft kunnen we zeggen dat ze één akte van de 246 zijn vergeten en dat ze bij de andere akten alleen heel af en toe een foutje maken in de cijfers achter de komma', ofwel bij de stuiver-bedragen.

Inhoud akten

Terug naar de inhoud van de akten. Waarom leenden Goessen van Brecht cum suis op één dag zo'n enorm bedrag? De twee akten die volgen op de laatste schuldbekentenis bieden opheldering. Allereerst beloven de drie leden van het Bossche stadsbestuur Goessen van Brecht en zijn tien companen in verband met deze leningen schadeloos te zullen houden. Vertegenwoordigers van het platteland beloven hetzelfde voor een kwart van het geleende bedrag. De lening is dus feitelijk uitgegaan van het Bossche stadsbestuur en de vertegenwoordigers van de Meierij van 's-Hertogenbosch. Merkwaardig genoeg vind ik in Van Zuylens gedrukte stadsrekeningen geen enkele vermelding van deze leningen. Blijkbaar bleef dit grote bedrag dus buiten de officiële boeken. Nogmaals: waarom hadden stad en platteland zo'n groot bedrag nodig? De stadsrekeningen laten zien dat er in die tijd ook op andere manieren naarstig naar geld werd gezocht. Zo waren Lambrecht vanden Boegaert en Adriaen Vos op 7 februari 1512 naar Antwerpen gezonden omme aldair
penningen te verwerven ende op te brengene, tot betaling der knechten in de Langstrate liggende
. En met succes: een week later kwamen zij terug met 3000 gulden, die zij van de stad Antwerpen hadden weten te lenen.
Het ging dus om betaling van soldaten, geen vijandige soldaten, maar legereenheden van de eigen zijde, die echter weigerden in actie te komen vanwege achterstallige soldij. Tot wanhoop van stad en Meierij, waar de paniek begin februari 1512 groot was. Het is niet overdreven om zelfs te spreken van één van de grootste crises uit de Bossche geschiedenis.

Oorlogsellende

's-Hertogenbosch en met name het platteland van de Meierij hadden al jaren te lijden van de oorlog tussen de Habsburgs-Bourgondische gewesten, waartoe ook Brabant behoorde, en het hertogdom Gelre. In januari 1512 vielen de Geldersen vanuit het noorden en het zuidoosten de Meierij binnen en plunderden en verwoestten Engelen, Geffen, Nuland, Bakel, Deursen en Asten. Jheronimus Bosch is ongetwijfeld ooggetuige geweest van dit soort plunderingen, getuige bijvoorbeeld deze uitsnede uit zijn Verzoeking van Sint-Anthonius:
Stad en Meierij zonnen op wraak. Op 31 januari of 1 februari staken zo'n 2000 burgers en plattelanders de Maas over en begonnen op hun beurt in de Bommelerwaard dorpen te plunderen en plat te branden. Dat ontaardde in een ordeloze bende, een makkelijke prooi voor de ijlings toegestormde Gelderse troepen. Vele Brabanders werden afgeslacht, veel andere gevangen genomen. 's-Hertogenbosch was in alle staten: de weg voor de Geldersen naar de stad lag open, plundering en verwoesting dreigden. De situatie was zelfs zo deerniswekkend dat het stadsbestuur alle vormen van vastenavondviering (aswoensdag viel in 1512 op 25 februari) verbood! De Geldersen in de stad moesten het ontgelden. Kroniekschrijver Molius, in die tijd als twaalfjarige jongen zeer waarschijnlijk leerling van de plaatselijke Latijnse school, meldt dat de rector van die school aan Gelderse leerlingen opdracht gaf om zo snel mogelijk de stad te verlaten. Of dat uit haat voor het 'gespuis van over de Maas' was of om het leven van zijn Gelderse leerlingen te redden laten we maar in het midden.
In deze sfeer van rampspoed en dreigende ondergang deed het Bossche stadsbestuur er alles aan om orde op zaken te stellen. En dat betekende zo snel mogelijk militaire versterkingen. Delegaties werden uitgezonden naar landsbestuur en legeraanvoerders om zo spoedig mogelijk versterkingen voor stad en Meierij te bepleiten. Op diverse manieren werden grote sommen geld verworven, onder andere om de eerder genoemde soldaten in de Langstraat te betalen en zo te bewegen tot hulp.
Uiteindelijk bleef de stad gespaard, al was het op het nippertje. Molius meldt dat de Geldersen in 1512 (hij zegt helaas niet precies wanneer in dat jaar) Rosmalen en Hintham verwoestten en zelfs de stadsmolens bij de stadspoorten platbrandden. Een van de Bossche poortwachters moest het met zijn leven bekopen toen hij de stadspoorten voor het aanstormende krijgsvolk wilde sluiten. In de stad brak paniek uit, maar uiteindelijk bliezen de Geldersen onverrichterzake de aftocht. De stad is daarna niet echt meer in gevaar geweest, het platteland daarentegen heeft nog tientallen jaren gezucht onder het oorlogsgeweld, dat pas definitief werd beëindigd met het Traktaat van Venlo van 1543.

Bossche Kringen 6 (2016) 48-50